diagnose traject autisme

Hoe verloopt het onderzoekstraject bij autisme?

Als je kind mogelijk autisme (ASS) heeft en een onderzoekstraject in gaat, is het fijn om vooraf te weten wat jij en je kind kunnen verwachten. Welke stappen worden er genomen? En hoe lang duurt het traject? Je leest het op deze pagina.

Je kind gaat het traject in om vast te stellen of hij/zij autisme heeft. Dan is het handig om te weten dat de volgende punten belangrijk zijn:

  • Een team van specialisten doet het onderzoek.
    Zij hebben kennis en ervaring op het gebied van diagnostiek bij jonge kinderen. En in het bijzonder op het gebied van autisme bij jonge kinderen.
  • Het team verzamelt informatie bij verschillende personen, zoals bij:
    • ouders/verzorgers;
    • leidster van een dagverblijf of de leerkracht van school;
    • andere hulpverleners die bij je kind betrokken zijn;
    • specialisten van de organisatie.
  • Het team verzamelt de informatie op verschillende manieren. Bijvoorbeeld door:
    • vragenlijsten;
    • gesprekken;
    • verslagen van eerdere/andere hulpverlening;
    • het observeren van je kind in verschillende situaties (bijvoorbeeld in samenspel met jou als  ouder, tijdens spel met een professional, op school of thuis).
    • testonderzoeken.

De stappen in het onderzoekstraject autisme

Hoe het onderzoekstraject autisme precies verloopt en hoe lang het duurt, verschilt per organisatie. Meestal duurt het ongeveer zes weken. Vaak worden de volgende stappen gevolgd:

1. Verwijzing en aanmelding

Je kind is doorverwezen naar de gespecialiseerde geestelijke gezondheidszorg (GGZ). De organisatie die het onderzoek gaat doen kijkt of de verwijzing terecht is. Als dat zo is, ontvang je inschrijfformulieren (op papier of digitaal). Meestal ontvang je ook één of meerdere vragenlijsten. Je beantwoordt daarin vragen over het gedrag en de ontwikkeling van je kind en over jullie gezin.

2. Intakegesprek

Nadat je je kind hebt ingeschreven zal een intakegesprek (een eerste kennismaking plaatsvinden. Je hebt dat gesprek met de kinderpsychiater en/of psycholoog/orthopedagoog. Meestal is je kind hier ook bij. In dit gesprek praten jullie over verschillende onderwerpen:

  • de gezinssituatie;
  • eerdere hulpverlening;
  • de problemen wat betreft de ontwikkeling en het  gedrag van je kind;
  • sterke kanten van je kind;
  • je eigen hulpvraag als ouder(s)/verzorger(s).

Na het intakegesprek hoor je of ze je kind verder gaan onderzoeken, en zo ja hoe. Dit zijn aanvullende diagnostische onderzoeken. Vaak hoor je tijdens het intakegesprek ook wie je zorgcoördinator of aanspreekpunt wordt.

Tips voor het gesprek met de GGZ-organisatie

  • Bedenk vooraf concrete voorbeelden van gedrag wat je thuis ziet waar jij je zorgen om maakt of wat jij als problematisch ervaart;
  • Schrijf het leven van je kind in grote lijnen op: hoe verliep de bevalling, hoe was hij/zij als baby, wanneer merkte je voor het eerst dat je kind dingen anders deed dan anderen, wat zeiden de medewerkers van de peuterspeelzaal over jouw kind, hebben er ingrijpende gebeurtenissen plaatsgevonden (ziekenhuisopname, scheiding, verhuizing, overlijden van familielid), hoe ging de overgang naar de basisschool? Als je dit eenmaal op papier hebt, hoef je niet elke keer je verhaal opnieuw te doen.

(Bron: Werkgroep ouders Lucertis, 2016)

3. Aanvullende onderzoeken

Voorbeelden van aanvullende (diagnogtische) onderzoeken zijn:

  • Aanvullende gesprekken met ouders/verzorgers;
  • Observatie van je kind tijdens spel met jou of jullie als ouder(s)/verzorger(s);
  • Observatie van je kind tijdens spel met een kinderpsychiater of psycholoog/orthopedagoog;
  • Observatie van je kind in de thuissituatie of op school;
  • Testonderzoek gericht op het in kaart brengen van bijvoorbeeld:
    • Het ontwikkelingsniveau;
    • Het niveau van de spraak-taalontwikkeling;
    • De ontwikkeling op het gebied van aandacht, concentratie en geheugen;
    • Inzicht in sociale situaties of gedachten/gevoelens van anderen.

Ook kan het zijn dat een andere professional meekijkt. Om een compleet beeld van je kind te krijgen. Bijvoorbeeld:

  • een kinderarts;
  • een kinderneuroloog;
  • een klinisch geneticus;
  • een fysiotherapeut (deze onderzoekt bijvoorbeeld de motoriek en prikkelverwerking van je kind).

4. Adviesgesprek

De informatie uit alle gesprekken en onderzoeken wordt eerst op een rijtje gezet. Daarna bespreekt een team met verschillende specialisten deze informatie. Zij bekijken de informatie ieder vanuit hun eigen specialisme.

Een kinder- en jeugdpsychiater, een klinisch-psycholoog of een gz-psycholoog stelt uiteindelijk vast of je kind autisme heeft (diagnose).

Soms is aan het einde van een onderzoekstraject nog niet helemaal duidelijk of je kind autisme heeft. Misschien is het een andere stoornis. Je kind krijgt dan een voorlopige diagnose. Dat noemen we ook wel een werkdiagnose. Aan de hand van de werkdiagnose wordt een plan gemaakt voor de begeleiding/behandeling van je kind. Tijdens het uitvoeren van het plan zal meer duidelijk worden over de problemen. Soms krijgt je kind dan een andere diagnose.

In het adviesgesprek met jou of jullie als ouder(s)/verzorger(s) hoor je de diagnose en krijg je hier uitleg over. Ook hoor je wat het advies is over eventuele begeleiding of behandeling. Er zijn in principe drie mogelijkheden:

  1. Voor je kind en/of jullie is geen behandeling/begeleiding (meer) nodig. Het zorgtraject wordt afgesloten.
  2. Voor je kind en/of jullie is behandeling/begeleiding nodig. Er wordt een behandeling/begeleidingsplan opgesteld en deze begeleiding wordt ook binnen dezelfde organisatie geboden en/of;
  3. Je kind en/of jullie worden verwezen voor (aanvullende) begeleiding/behandeling naar een andere organisatie.

Lees meer over het nut van een (werk)diagnose autisme.

deel: